Doorbraakje?

  • Onderzoekertje

    Een tussenstand

    Eind vorig jaar heb ik hier bericht over ons onderzoek naar de Bijnema's, een zijtak van de bekendere (Van) Bienema's, waarvan bijvoorbeeld Audrey Hepburn af stamt. De stamvader van de Bijnema's en Bienema's is een Marc Intes, die in 1643 trouwde. Hij kreeg twee (of zelfs drie?) zoons. De ene zoon is de stamvader van de Bienema's, de andere van de Bijnema's. De naam Bijnema is overigens uitgestorven.

    Er was een Jacob Bijnema, die in 1792 te Ijlst werd geboren. We noemen hem Jacob Bijnema de Wees omdat zijn vader (Jacob Bijnema de Makelaar) in 1794 overleed te Bolsward en zijn moeder (Froutje Witz) in 1792 te Emden (Duitsland). Over de Makelaar hebben we vele gegevens. Maar inzake Froutje Wiltz hadden we niets, behalve dat ze in Emden in 1792 is overleden (getuigenverklaringen achteraf) en dat ze de moeder is van JB de Wees. We kennen haar ouders niet. En we weten niet wanneer ze is getrouwd. En we kennen ook haar geboortedatum niet.

    Maar onlangs stuitte een van ons in het Zaansje archief op een Froutje Wilds die omstreeks 1785 met attestatie uit Persum/Pensum is gekomen. Het is de goede tijd, de goede plaats (JB de Makelaar leefde in Zaandam) en de goede naam.

    Na enige speurwerk bleek Persum/Pensum wel eens Pewsum te kunnen zijn. Pewsum ligt op twee uur gaans (te voet) van Emden. Dat zou dus kunnen kloppen. Wie vanuit Friesland naar Pewsum reisde, moest haast wel over Emden gaan. En misschien werden de overlijdens in Pewsum wel in Emden geregistreerd. En zoals wellicht bekend, Oost-Friesland was in die tijd nogal Nederlands, met name Gronings. De naam Wilts?wilds/e.d. is een Groningse naam.

    Zijn wij ons Froutje Wiltz nu op het spoor?

    Uiteraard dienen we verder onderzoek te plegen. We zijn uiteraard op zoek naar een huwelijksacte van JB de Makelaar en Froutje Wiltz. Wellicht vond dat huwelijk plaats in Zaandam. Mede omdat het huwelijk op grond van de Tresoar gegevens niet in Friesland plaats vond.

    Over een andere Bijnema zijn we te weten gekomen dat hij lid was van een soort mystieke secte en daar mot kreeg met de leidster. Deze Jacobus Marci (zoon van Mark; zoon van Marc Intes) (Bijnema) (Bijnema de Chirurgijn) zat bij de toenmalig bekende secte van Antoinette Bourignon. Omstreeks 1670. Hij kreeg een conlict met Bourignon over de gemeenschap van goederen. Hij wilde zulk een gemeenschap. Maar zij niet. Zij was van voorname stand en keek toch wel wat neer op een chirurgijn, met name op diens vrienden die gewone handwerkslui waren. Wij weten dat dankzij een recent verschenen proefschrift. Die secte stichtte een soort “commune” in, jawel, Noord-West Duitsland. Maar dat was dus ruim een een eeuw voor Froutje Wiltz, dat wel.

    Een religieuze bevlogenheid was de Bijnema's niet vreemd.

    http://dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/theology/2004/m.p.a.de.baar/h1.pdf

    Laat ik even een kort lijstje geven van de Bijnema's:

    - Mark Intes, apotheker, stamvader, trouwde in 1643 met een Buma (komt daarvan de naam Bynema, Bunema????)

    - Jacobus Marci (Bynema), chirurgijn

    - Nicolaus Bynema, apotheker, trouwde in 1692 in Sneek

    - Jacobus Bijnema de Schoolmeester in Zaandam. Hij trouwde met een Hugenootse. Zijn graf bevindt zich in de Bullekerk te Zaandam (West)

    - Jacobus Bijnema de Makelaar; man (?) van Froutje Wiltz. Zijn naam komt in diverse historische werken voor.

    - Jacobus Bijnema de Wees; geboren 1792 te Ijlst. Trouwde met een Homan. De Homans waren belangrijke notabelen in Drenthe.

    - Jacobus Hendricus Bijnema de Dichter. Alleen zijn dochters overleefden hun jeugd. Hij soupeerde het familiekapitaal op (helaas voor ons).

    Naast de vragen omtrent Froutje Wiltz hebben we meerdere vragen. Uiteraard. Dat hoort bij het onderzoek. Zo hebben we nog een aantal Bijnema ‘s die we niet kunnen linken via documenten met onze Bijnema’s. Zijn ze evenwel toch verwant?

  • Onderzoekertje

    Aanvulling

    Uit het voorafgaande blijkt wellicht dat we alleen in de Bijnema's zijn geïnteresserd. Maar ons uiteindelijk doel is een volledige lijst van alle afstammelingen van de stamvader/stammoeder, dus ook vrouwelijke takken. Het liefst met documenten die de namen tot leven brengen. En daarnaast willen we een volledige lijst van al onze voorouders, natuurlijk ook met documenten die iets meer vertellen dan gortdroge jaartallen.

    Over de Homans (vrouw van JB de Wees) bestaat al een excellente site. Tik maar op google in: Homan genealogie. De Homans gaan terug tot plusminus 1350. Dat is dus niet mis. Wat de Bijnema's betreft zij we niet verder gekomen dan 1643, het huwelijk van Mark Intes met Trijntje Cleaesdr. Buma.

    Mijn vriendin stamt af van de Bijnema's en is aldus een achterachterachter….nicht van Audrey Hepburn. Zelf stam ik uit een zeer eenvoudig geslacht en dat is niet verder getraceerd dan omstreeks 1720. Daar lopen de sporen dood. .

  • Onderzoekertje

    Zie ook:

    http://www.amerigo.nl/biografie/9057302748.html

    ——————-

    BOURIGNON, Antoinette (geb. Rijsel, Frankrijk, 13-1-1616 – gest. Franeker 30/31-10-1680), mystica, profetes en schrijfster van religieuze werken. Dochter van Jean Bourignon (ca. 1582-1648), koopman, en Marguerite Becquart (gest. 1641). Antoinette Bourignon bleef ongehuwd.

    Antoinette Bourignon groeide op in een gegoed burgerlijk milieu in Rijsel (Lille) in de Spaanse Nederlanden. Zij moet een bij haar stand en sekse passende opleiding hebben genoten waarin zij leerde lezen, schrijven, boekhouden en klavecimbel spelen. Haar ouders zagen het liefst dat zij met een Franse koopman zou trouwen. Antoinette verkoos echter een aan God gewijd leven en ontsnapte aan het huwelijk door in 1636 van huis weg te lopen. In haar geestelijke autobiografie La Parole de Dieu (1663) beschrijft zij hoe zij in 1635 een visioen had gekregen waarin de H. Augusti­nus haar verscheen. Hij zou haar hebben opgedragen om zijn orde te herstellen. Met deze raadselachtige opdracht begon voor Bourignon een spirituele zoektocht die haar ten slotte tot een kritische en onafhankelijke stellingname ten opzichte van de kerk en het kerkelijk leergezag zou brengen.

    Aanvankelijk zocht Bourignon steun bij de clerus. Zij wist in 1636 zelfs door te dringen tot de aartsbisschop van Kamerijk, Franciscus van der Burch (1567-1644). In overleg met hem besloot zij met een aantal semi-religieuze vrouwen uit Bergen een eigen gemeenschap te vormen in het nabijgelegen Blaton. De plannen die zij hiervoor maakte, vonden echter geen doorgang. Vervolgens zocht zij binnen de marges van de kerk naar een plaats waar zij zich kon afzonderen van de wereld om zich over te geven aan gebed en meditatie. De jaren tussen 1643 en 1647 bracht zij door in de kluis bij de buiten de muren van Rijsel gelegen parochiekerk Saint-André. Hier voltooide zij haar eerste geschrift Traité de la vie solitaire, dat gewijd was aan de volmaaktheid van het leven in afzondering.

    Vanaf 1653 zwaaide Bourignon negen jaar lang de scepter over het gasthuis voor arme meisjes te Rijsel; Notre-Dame des Sept Doul­eurs. Zij beschikte inmiddels over een eigen vermogen dankzij de erfenis van haar in 1641 overleden moeder. Als meesteres van het gasthuis verzorgde Bourignon het godsdienstonderwijs voor de meisjes. Bovendien voorzag zij hen op haar kosten van voeding, drank en kleding. Beschuldigingen van toverij en klachten over een te strenge behandeling van de meisjes leidden ertoe dat Bourignon haar functie van regentes in 1662 neerlegde.

    In de openbaarheid

    Bourignon vertrok daarop naar Gent en reisde vandaar naar Brussel en Mechelen, in de hoop bij hogere rechtscolleges eerherstel te kunnen bewerkstelligen. Tijdens deze reis kwam zij in contact met jansenistisch georiënteerde geestelijken, onder wie Christiaan de Cort, de overste van het Oratorium van Mechelen en pastoor van de Sint-Jan aldaar. Met deze geestelijken wisselde zij in ‘conferenties’ uitvoerig van gedachten. Deze gesprekken leidden ertoe dat Bourignon uiteindelijk het visioen uit 1635 kon duiden. Augustinus zou haar de opdracht hebben gegeven om het ‘ware christendom’ op aarde te herstellen. De conferenties inspireerden haar ook tot het schrijven van een reeks traktaatjes over de biecht, het berouw, het gebed, het avondmaal en andere theologische kwesties.

    Bourignon liet zich door De Cort overhalen om met hem via Amsterdam naar het voor de westkust van Sleeswijk-Holstein gelegen eiland Noordstrand af te reizen. Hij had eerder in zijn functie van ‘Directeur’ van Noordstrand enorme bedragen geïnvesteerd in de bedijking van dit eiland en was ervan overtuigd dat deze locatie de plaats was waar Bourignons gemeenschap van ware christenen gevestigd moest worden. In december 1667 arriveerden zij in Amsterdam, van waaruit zij in het voorjaar naar Noordstrand wilden doorreizen. Zover kwam het echter niet, want De Cort werd in opdracht van zijn schuld­eisers gegijzeld en overleed na zes maanden gevangenschap in november 1669. Voor Bourignon betekende dit alles een onverwachte verlenging van haar verblijf in de Nederlandse Republiek.

    Tijdens haar verblijf in Amsterdam nam Bourignons leven een geheel nieuwe wending. Dankzij de hier heersende vrijheid van drukpers kon zij voor het eerst haar werk in druk laten verschijnen. Om niet van commerciële drukkers afhankelijk te zijn, kocht zij in 1669 zelfs een eigen drukpers en liet zij in haar huis een drukkerij inrichten. In datzelfde jaar verscheen haar eerste grote geschrift in druk, La lumiere née en ténèbres, een verzameling brieven waarvan gelijktijdig een Nederlandse editie uitkwam.

    In Amsterdam kwam Bourignon voor het eerst van haar leven in aanraking met representanten van andere geloofsrichtingen: calvinisten, lutheranen, doopsgezinden en joden. Ook maakte zij kennis met het gedachtegoed van quakers, collegianten, socinianen, cartesianen en diverse profeten en profetessen. Bourignon besefte hierdoor hoe verdeeld het christendom van haar tijd was. Het bracht haar ertoe een meer interconfessionele richting in te slaan. Eerst en vooral dienden de dogmatische geschilpunten tussen de verschillende kerkgenootschappen terzijde geschoven te worden. Zij kenden alle immers hetzelfde evangelie, dezelfde geloofsbelijdenis, hetzelfde onzevader en dezelfde tien geboden. Het ging er in Bourignons ogen uitsluitend om de raadgevingen van Christus na te volgen. Daarin was voor haar de essentie van het christelijke geloof gelegen. Vanaf 1669 droeg Bourignon haar boodschap uit in tal van brieven en geschriften, zonder te pretenderen een nieuwe kerk of sekte te willen stichten. Wel claimde zij het ‘moederschap der recht-geloovigen’, wat haar door sommigen van haar Amsterdamse geestverwanten niet in dank werd afgenomen.

    In 1671 en 1672 sloot Bourignon met een drietal Amsterdamse kooplieden, Volckert van de Velde, Johan Tiellens en Frederik Franken, verdragen die de financiële basis moesten leggen voor haar gemeenschap van ware christenen. Hierbij bepaalden de contractanten dat zij hun bezit gemeenschappelijk maakten en dat zij alles van elkaar zouden erven. De langstlevende mocht nieuwe leden opnemen in de ‘sociëteit der ware christenen’ en hun het bezit nalaten. Naast kooplieden, artsen en theologen schaarden zich ook schippers, schilders en ambachtslieden onder Bourignons aanhang. Tot de bekendste volgelingen behoorden de natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680) en de theoloog Pierre Poiret (1646-1719).

    Opvallend is dat Bourignon haar volgelingen over de grenzen van de kerken heen rekruteerde. Zij overtrad dus niet alleen de grenzen die de vrouwelijke sekse door kerk en maatschappij waren opgelegd, maar doorbrak ook de confessionele scheidslijnen. Ontvankelijk voor haar bood­schap waren vooral personen die in een geestelijke crisis verkeerden en die geen heil meer verwachtten van de bestaande kerkgenootschappen. De meesten van hen waren mannen. Gelet op Bourignons denkbeelden over de vrouwelijke sekse was dat niet verwonderlijk. Zij verwachtte ‘ware christenen’ eerder onder mannen dan onder vrouwen aan te treffen omdat die in haar optiek ‘meer Moed, en beter Vastigheyd’ hadden om in Christus’geest te worden herboren.

    In juni 1671 verliet Bourignon Amsterdam met de bedoeling zich met een aantal volgelingen in het bezit te stellen van de omstreden erfenis van De Cort op Noordstrand. Bourignon zou hier echter zelf nooit voet aan de grond zetten. Conflicten met lutherse predikanten in Sleeswijk-Holstein, die haar hoogst verdacht vonden, dwongen haar voortdurend van verblijfplaats te wisselen. In maart 1676 week Bourignon uit naar Hamburg. Van hieruit vertrok zij ruim een jaar later naar Lütetsburg in Oost-Friesland, waar zij opgevangen werd door baron Dodo II zu Inn- und Knyphausen (1641-1698). Beschuldigingen van toverij uit eigen kring leidden er mede toe dat de inmiddels 64-jarige Bourignon in september 1680 probeerde terug te keren naar Amsterdam. Wegens ziekte moest zij haar reis echter in Franeker afbreken. In de nacht van 30 op 31 oktober 1680 stierf zij en begin november werd ze in alle stilte in Franeker begraven. Van het rond haar persoon gevormde gezelschap was op dat moment nog slechts een kerngroep van vijf personen over. Debet aan het grote verloop in haar kring waren de problemen rond de vestiging van de gemeenschap op Noordstrand en allerlei interne conflicten over het door Bourignon voorgestelde samenlevingsmodel.

    De leer van Bourignon

    Het oeuvre van Bourignon is omvangrijk en telt in totaal 46 Franstalige geschriften. Een groot deel hiervan is al tijdens haar leven door haar volgelingen in het Nederlands en Duits vertaald en uitgegeven. Enkele werken liet Bourignon ook in het Latijn vertalen. Poiret publiceerde na Bourignons dood haar nog onuitgegeven brieven en geschriften. Tevens droeg hij zorg voor een integrale heruitgave van haar werk, die in 1686 in negentien delen verscheen bij de Amsterdamse uitgever Hendrik Wetstein onder de titel Toutes les oeuvres. Poiret publiceerde in 1683 ook de eerste biografie over Bourignon, die hij, samen met haar autobiografische geschriften, uitgaf onder de titel La Vie de Dam. Antoinette Bourignon. Het was aan Poirets publiciteitscampagne te danken dat tegen het einde van de zeventiende eeuw de Schotse theoloog George Garden geïnteresseerd raakte in het werk van Bourignon. Hij vertaalde verscheidene geschriften van haar in het Engels, wat mede tot gevolg had dat er eind zeventiende en begin achttiende eeuw nog een reeks Engelse publicaties verscheen waarin kritisch stelling werd genomen tegen wat toen ‘Bourignonism’ werd genoemd.

    Een systematisch uitgewerkte leer is in Bourignons geschriften overigens niet te vinden. Dat maakt het niet gemakkelijk, zo niet onmogelijk om haar op een specifieke theologische positie of kerkhistorische typering vast te leggen. Zij kan bijvoorbeeld op grond van haar eigen religieuze ervaringen en haar spirituele, op de ervaring gerichte benadering van het christelijke geloof tot de mystici gerekend worden. Tevens zijn er in haar opvattingen over de verloochening van de eigen wil en de onderwerping daarvan aan de wil van God elementen uit het quiëtisme te onderkennen. Maar in haar nadruk op een actief geloofsleven kan Bourignon ook beschouwd worden als een representant van het piëtisme, al hield zij er ten aanzien van de Schrift, genadeleer en ecclesiologie zeer eigenzinnige opvattingen op na die niet altijd strookten met die van andere radicale piëtisten. Ten slotte wijzen Bourignons dédain voor geloofsbelijdenissen en kerkelijke instituties en haar kanttekeningen bij de teksten van de evangelisten, die geen volmaakte kennis van God gehad zouden hebben, vooruit naar de religiekritiek en rationalistische benadering van de bijbel die in de Verlichting opgang maakten.

    Reputatie

    Nog voordat in 1686 haar verzamelde werken werden uitgegeven, was Bourignon al in de kerkhistorische annalen opgenomen. In zijn Kort begrijp der algemeine kerkelijke historien edert het jaar 1666 (1683) wijdde Balthasar Bekker een hele pagina aan Bourignon, ‘een Paapsch vrouwmensch’ die ‘haar selven metter tijd voor een groote heilige / en onfeilbare Prophetesse uitgaf’ (1685, pp. 24-25). In zijn optiek was zij een geestdrijfster en een charlatan geweest, die nooit veel aanhangers had gehad. Pierre Bayle nam in 1697 een artikel over Bourignon op in zijn Dicti­onnaire histo­ri­que et critique. Ook hij was niet overtuigd van haar authenticiteit. Zij zou bovendien heerszuchtig, gierig en humeurig zijn geweest. Toch is het mede aan Bayles aandacht voor Bourignon te danken dat zij in achttiende-eeuwse catalogi en biografische woordenboeken een vaste plaats kreeg toebedeeld. Ook in tal van negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse, Franse en Duitse catalogi, biografische woordenboeken en encyclopedieën is haar naam vermeld. Vanaf het midden van de negen­tiende eeuw verschenen bovendien de eerste (kerk)historische studies over Bourignon. Deze studies leidden overigens niet tot een duidelijke consensus over de betekenis die aan haar moest worden toegekend. Dat Bourignon is blijven fascineren moge ook blijken uit diverse twintigste-eeuwse historische romans waarin zij figureert, en uit de godsdienstpsychologische en genderhistorische studies die inmiddels aan zijn gewijd.

    Naslagwerken

    Van der Aa; BLGNP; Kobus/De Rivecourt; NNBW.

    Archivalia

    Een deel van de voor de druk gebruikte kopij is bewaard gebleven en bevindt zich in de handschriftencollectie UBA (UvA), Amsterdam. Brieven aan volgelingen en zakelijke correspondentie (afschriften en autografen) in de handschriftencollecties van KB, Den Haag; UBA (UvA), Amsterdam; UB Leiden; Gemeentearchief Amsterdam; Bodleian Library, Oxford; Kongeli­ge Bibliotek, Kopenhagen; Archives Départementales du Nord, Lille; Schleswig-Holsteinisches Landesarchiv, Sleeswijk; Niedersächsisches Staatsarchiv, Aurich (voor de inventarisnummers, zie de verwijzingen bij De Baar, ‘Ik moet spreken’).

    http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Bourignon,%20Antoinette

    Het boek (zie link 1) vindt men op:

    http://dissertations.ub.rug.nl/faculties/theology/2004/m.p.a.de.baar/

    (Voor mijzelf: Jacobus Marci chirurgijn; dit ivm terugzoeken)

  • Maikel Galama

    Hoi Onderzoekertje,

    dat is nog eens mooi nieuws.

    Regelmatig zag ik op diverse fora vraagjes over de Bijnema's voorbijkomen, maar niets over die vondst in het Zaanse archief mbt Froutje Wilts. Pewsum lijkt me heel aannemelijk, ik heb nog even gezocht naar een Ortssippenbuch van Pewsum, maar helaas niets gevonden.

    Veel succes verder, ik hoop voor jullie dat dit hoofdstuk binnenkort afgesloten kan worden.

    De groetjes, Maikel Galama.