Geachte Jerry Vondelig, Hartelijk dank voor de buitengewoon snelle beantwoording van mijn vraag inz. de "Wet op het ge-
maal'". In mijn bezit is een origineel exemplaar van genoemde wet en ik zou graag weten hoe het vootgaande - of een van
de voorgaande exemplaren - laat zien dat de voorschriften aangaande de accijnsheffingen steeds meer aandacht kregen.
Er viel iets te halen bij de “koornmolenaars”. Het eerste gedeelte van uw antwoord was mij dus bekend! En waarom?
Gevonden bij het Öud Papier". Toen ik ooit - inmiddels een eeuwigheid geleden - begon met het genealogisch onderzoek
vond ik in het Rechterlijk Archief (RA) van mijn woonplaats 2 processen verbaal waarin stond opgetekend dat mijn over-
grootvader was betrapt op ZWARTMALEN. Hij was bezig - of had dat reeds gedaan - met malen van een partij graan de
verplichte bonnen afgetekend per zak in de verzegelde molenbus te deponeren. De max. boete hierop bedroeg 45 gulden.
Dit speelde zich af in zomer 1844. Op 05-12-1845 werd hij wederom bezocht door dezelfde douaniers - hun vertrouwen in
de molenaar was kennelijk niet sterk, men betrapte hem wederom op hetzelfde vergrijp als eerder. De maximale boete
bedroeg nu - waarschijnlijk wegens recidivisme - 450 gulden. Wat hij werkelijk betaald heeft heb ik nog niet achterhaald.
Vast staat dat hij niet hield van “malen voor de Prins” maar deze wijze van malen kan toch ook niet profijtelijk genoemd
worden. Terwijl genoemde heren hem de levieten lazen verwijderde hij zich en kwam even later terug met de bonnen "waar-
van de inkt nog vloeiende was“. (Zie ”Verhaäl Kooiman" elders in dit apparaat) Als 7e molenaar op rij heb ik de lier aan
de wilgen gehangen. Te laat ontdekte ik dat de molen al zo"n 6 a 7 generatie - mogelijk zelfs 10 - in de familie was.
U als vrijwillige molenaar heeft ongetwijfeld gelezen dat “De Jonge Sophia” weer in volle glorie draait en zelfs maalt.