Ook onder mijn voorouders waren diverse korenmolenaars. Ik heb er zelfs mijn familienaam aan te danken.
Ik ben maar een amateur die zijn stamboom uitzoekt, en niet de belastinggeschiedenis, maar voor zover ik weet en begrijp is het als volgt:
Ik kan mij herinneren dat in het Noordhollands Archief in Haarlem, in het archief van de Gecommitteerde Raden, veel te vinden is over de impost op het gemaal en andere accijnzen uit de tijd van de Republiek.
Door de grote hoeveelheid bronnen is het wel een studie op zich, iets waar ik zelf nog niet aan toe ben gekomen.
De laatste tijd kom ik alleen nog in het archief van Alkmaar, maar daar heb ik ook een versie gevonden die in de buurt komt. Het is een ordonnantie van omstreeks 1697 en gold voor Holland en West-Friesland.
Ik heb enige tijd geleden een foto van dit document gemaakt, en die heb ik vanmorgen n.a.v. het bericht op dit prikbord op internet geplaatst op onderstaande locatie:
www.everyoneweb.com/Molenaardigheden/
Ik heb niet alle links in dit prikbord bekeken, maar misschien is dit nieuw en heeft u er iets aan.
Hoe dit in de dagelijkse praktijk ging is te lezen in de verhalen die ik over mijn voorouders heb geschreven op mijn site:
www.molenaardigheden.nl
Mijn voorouder Reijer Maertsz (leefde van omstreeks 1593 tot 1654) was naast korenmolenaar ook pachter van dit soort belastingen.
Het was alleen wel verboden de impost van je eigen vakgebied te pachten, dus als molenaar mocht hij de impost op het gemaal niet pachten, iets waarvan hij wel werd verdacht.
Vermoedelijk was hij niet de pachter, maar werkte daarmee samen als medestander. Een pachter mocht de belastingopbrengst in eigen zak steken tegen betaling van de pacht aan de overheid.
Halverwege de 18e eeuw is het pachten van de imposten afgeschaft.
De zoon van Reijer Maertsz was ook korenmolenaar. Hij (Abram Reijersz Molenaar) probeerde de belasting op allerlei manieren te ontduiken. Hij ontliep de hoge straffen door zijn onschuld onder ede te bevestigen. Het was zijn woord tegen dat van de pachter. Ikzelf zet zo mijn vraagtekens bij zijn onschuld.
Een korenmolenaar moest bij voorbaat al zekerheid stellen voor het geval hij zo’n hoge boete zou krijgen. Soms was de overwaarde van zijn molen voldoende (hypothecaire zekerheid), en als dat niet zo was moest hij twee mensen vinden die borg konden staan. In de vastleggingen hiervan werd vaak verwezen naar het ‘placaet’ van 29 maart 1680, en later ook naar de daarop gevolgde ‘appostille’ van 12 november 1716.
Het was volgens mij ook niet één wet, want in sommige stukken die ik tegenkwam werd verwezen naar zowel de ‘Generale ordonnantie’ als de ‘particuliere ordonnantie’.
De impost op het gemaal kwam uiteindelijk ten laste van de consument, net als de huidige BTW. Het ‘Recht van de wind’ was wel voor rekening van de molenaar.
Met vriendelijke groeten,
Theo Molenaar